Toon Michiels, 20 februari 2014
Puzzel !
In de zomer 2012 was ik op bezoek bij Theo Toonen in Sambeek, om een artikel* over Theo zijn zelfgebouwde klokken te maken. Theo verraste mij met een schoolschrift met daarin de beschrijving van een Eeuwigdurende Kalender. Hij had deze van Toon Derks uit St.Anthonis gekregen, en die had het weer van Piet Jansen uit Boxmeer. Van Theo bekwam ik ook nog enkele foto’s van Piet Jansen en een tekening. Nadat ik de gegevens van het schoolschrift en de foto’s had in gescand, dacht ik waar zou die tekst en die foto vandaan komen! Enkele jaren eerder was ik al eens bij Peter Janssen, een kleinzoon van Piet Jansen de klokkenbouwer op bezoek geweest en die had nog een jaargang van het weekblad ” De Horlogemaker” uit 1884 liggen. Deze jaargang mocht ik fotograferen. Het stond mij nog bij, dat er uit deze jaargang enkele foto’s of tekst waren geknipt.
Dus liep ik het samengebonden weekblad van ”De Horlogemaker” nog eens na, en warempel, op blz. 281/282 was de foto er uitgeknipt. Na het bekijken van de tekst bleek deze exact hetzelfde te zijn in het schoolschrift wat ik van Theo Toonen gescand had. Wie het heeft geschreven en wanneer, daar ben ik nog niet achter maar het zou best kunnen dat horlogemaker Martinus Michiels** , uit Rijkevoort het geschreven heeft, gezien het handschrift in de jaargang van 1884.
Zeker is dit niet want het artikel in ”De Horlogemaker” is van 21 december 1884 en in het schoolschrift staat 6 januari 1884.
Er viel mij nog meer op, namelijk dat de heer Henk Edens mijn vader het een en ander vertelt heeft over de klokkenmaker Piet Jansen. En aangezien Henk Edens zijn vader Jan Siemon Edens 1880- 1978*** een kalender klok heeft gebouwd zou die daarvoor vermoedelijk ook informatie voor verkregen kunnen hebben van Piet Jansen. Al met al leuke bijkomstigheden, die net als een uurwerk, soms als een puzzel in elkaar vallen.
* Artikel: Theo Toonen, Sambeek.
** Artikel: Horlogemaker Martinus Michiels
*** Artikel: Kalenderklok J.S.Edens Boxmeer
Hieronder de tekst en de foto, zoals die in ”De Horlogemaker” en het schoolschrift staan.
uit , De Horlogemaker van 1884’
(Met een afbeelding).
In het ,, Journal suisse d’horlogerie’’ werd eenigen tijd geleden door een abonné de vraag gedaan, of er een werk over de uurwerkmakerskunst bestond, waarin een tekening en een uitvoerige beschrijving van de mechanische inrichting van een eeuwigdurenden kalender waren opgenomen. Daar van den kant van der lezers geen antwoord werd ingezonden, gaf de redactie zich de moeite in de uitgebreide verzameling van geschriften over uurwerkmakerskunst, die haar in alle talen en uit alle tijden ter beschikking staan, naar iets dergelijks te zoeken, zonder echter een handleiding te vinden, die geschikt op uurwerken zou kunnen worden toegepast.
Het kwam er dus op aan om in een leemte van de vakliteratuur te voorzien. Een werktuigkundige werd gevonden, die zich bereid verklaarde de tekening te leveren zooals wij die hierbij voegen, en waarbij dit artikel tot opheldering dient. Er bestaan een groot aantal mechanismen voor eeuwigdurende kalenders, waaronder echter slecht weinige worden gevonden, welke de voor een goed systeem onontbeerlijke eigenschap van een zekeren gang bezitten. De hier beschreven inrichting kan in elk opzicht worden aanbevolen als een systeem, welks resultaten reeds de proef hebben doorstaan. Het door het minuutwerk voortbewogen rad H maakt een omwenteling in 24 uren, en draagt een beweegbare duim a, die tegen een pen rustende, den veelarmigen hefboom D aan zijn uiteinde p kan uitlichten. Deze hefboom, welks draaipunt zich bij i bevindt, werkt door zijn verschillende armen: 1) met het uiteinde c op het stervormige weekrad A met 7 tanden, en 2) door het uiteinde b op het datumrad c met 31 tanden. De duim a doet verder het rad E mat 59 tanden, dat de maanstanden draagt, dagelijks een tand verspringen. Het gedeelte van het werk, dat den eeuwigdurenden kalender vormt, bestaat uit een rad F, dat in het datumrad C grijpt en die beide 31 tanden hebben. Het eerste rad, dat dus een maand voor een omwenteling behoeft, doet bij elke omdraaiing het rad G met 48 tanden met behulp van de beweegbare duim n een tand verspringen. Dit rad G zal derhalve zijn omwenteling in 4 jaar volbrengen. De volle gedeelten der omtrek van de telschijf B, die op het rad G bevestigd is, komen met de maanden van 31 dagen overeen,en door de minst diepe insnijdingen met de maanden van 30 dagen; de 4 insnijdingen, die het diepst zijn, dienen voor de maand februari. Bij e merkt men een Februari- insnijding op, die minder diep is dan de drie andere, zij is aldus gemaakt met het oog op het schrikkeljaar voor 29 dagen. Elken dag zal nu de hefboom D, waarop de veer h werkt, wanneer hij de week- en datumrad heeft doen verspringen, weder in zijn rust terugkeeren, waarbij zijn arm r tegen de telschijf zal rusten en wel naar den stand der schijf tegen den omtrek of in een der insnijdingen. De door de zijn veer aangedrukte vinger u ligt op de exentriekschijf k. Op den voorlaatsten dag van elke maand valt hij voor het hooge gedeelte van de exentriek. Op den volgende dag komt dan de hefboomarm b in zijn plaats in werking, maar de vinger (boksvoet) staat nu tegen de hoogte van de exentriek en maakt het dus mogelijk, dat de arm b door middel van de boksvoet u het rad C zooveel tanden laat verspringen, dat de datumwijzer op den eerste dag van de volgende maand komt te staan. Men zal gemakkelijk begrijpen, dat de boksvoet u des te eerder in den grond der insnijding zal vallen en een des te langeren weg te doorlopen heeft, indien de arm r in een diepere inkeping van de telschijf B komt te rusten. In den stand, dien de figuur aanwijst, geeft de datumwijzer den 1 December van het voorlaatste jaar vóór een schrikkeljaar aan. De beide deelen m en t stellen in staat om het uurwerk in de eerste plaats op de juiste dagteekening en met behulp van t op den behoorlijken maanstand te brengen. De duim a beweegbaar gemaakt om de wijzers bij het verzetten ook terug te kunnen draaien zonder stoornis in den gang van het mechanisme te behoeven te vreezen. Indien het rad H achteruitgaat, wordt deze duim door den arm p vastgehouden, en daar zij van onderen schuin is afgesneden, kan de zich aan het rad bevindende pen daaronder doorsluipen, als zij de duim a eenigszins opheft, hetgeen mogelijk is door de buigzaamheid van de kloof s, die de speelruimte van het rad H begrenst. In de teekening moest het rad F dezelfde middellijn hebben als het Datumrad C.